Copernicus en het heliocentrische wereldbeeld
Tot ver in de Middeleeuwen geloofde men dat de aarde het centrum van het heelal was en dat de zon, de maan en de planeten om de aarde heen draaien. Dit wordt ook wel het geocentrische wereldbeeld genoemd: de geo oftewel aarde staat centraal. Dit wereldbeeld is geformuleerd door de Griekse astronoom en astroloog Claudius Ptolemaeus. Maar dit verandert met de komst van Nicolaus Copernicus.
De ontwikkeling van het heliocentrische wereldbeeld
In 1473 wordt Nicolaus Copernicus geboren in het stadje Torun in Polen. Zijn eigenlijke naam is Niclas Kopernigk maar hij zal zijn werken publiceren onder zijn Latijnse naam (en ook geschreven in het Latijn). Dat was gebruikelijk was in de wetenschappelijke kringen van die tijd. Als Niclas tien jaar is overlijdt zijn vader en wordt hij in huis genomen door zijn rijke oom Lucas Watzenrode. De rijkdom van Watzenrode stelt hem in staat om onder meer geneeskunde en sterrenkunde te studeren. Het is vooral die sterrenkunde die hem interesseert. Toch gaat hij eerst als arts in Heilberg aan de slag. Vanaf 1512 wordt hij echter kanunnik (een soort monnik) en dan heeft hij ook de tijd om zich verder te verdiepen in de sterrenkunde.
Copernicus twijfelt al snel aan de theorie van Ptolemaeus. Hij ontwikkelt een eigen theorie waarin hij stelt dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van het heelal (en dus het zonnestelsel is). Copernicus noemt dit de heliocentrische theorie: de helio oftewel zon staat centraal. Hij beschrijft deze theorie in zijn boek Revolutionibus Orbium Caelestium (Over de omwentelingen van de hemellichamen) maar durft deze niet te publiceren uit angst voor de reactie. Deze is namelijk fel tegen elke theorie die stelt dat de aarde niet centraal staat. Uiteindelijk besluit hij op zijn sterfbed in 1543 het boek dan toch te publiceren. Triest genoeg sterft Copernicus slechts enkele uren nadat hij zijn werk in boekvorm heeft gezien.
Het gelijk van Copernicus
Het werk werd met grote aandacht gelezen door de toenmalige wetenschappers, maar riep zoveel onduidelijkheden en vraagtekens op dat men het in eerste instantie meer als een wiskundige constructie. De ontwikkeling van de astronomie was in die tijd namelijk nog niet zover dat de theorie ook daadwerkelijk bewezen kon worden. Een voorbeeld hiervan was de toen heersende theorie over de zwaartekracht, afkomstig van Aristoteles. Die hield in dat alle voorwerpen naar het midden van het universum vallen. Als de aarde niet het centrum is, waarom vallen alle dan voorwerpen alsnog naar beneden oftewel naar de aarde toe?
Pas 70 jaar na het overlijden van Copernicus werd steeds meer het bewijs van zijn theorie geleverd. Kepler formuleerde zijn bewegingswetten voor planeten in 1609. Galilei nam in 1610 met de verbeterde telescoop de verschillende fases van Venus weer (deze zouden volgens de theorie zichtbaar moeten zijn). En Newton kwam (wel pas in 1687) met zijn zwaartekrachttheorie waar gravitatie een kracht is tussen massa’s.
Daarmee waren de grootste bezwaren tegen het heliocentrische wereldbeeld weerlegd en het gelijk daarvan zowel theoretisch als observationeel onderbouwd. En is het tot op de dag van vandaag het de heersende theorie. Dat heeft die Copernicus dus goed gezien al die eeuwen geleden!